Een dezer dagen, het was grijs en fris, liep ik in alle vroegte de achterdeur uit, op weg naar mijn fiets. Na deze uit de schuur gerommeld te hebben stapte ik het poortje door en toen pas hoorde ik het. Het was stil. Prachtig stil. Geen rimpeltje of riedeltje beroerde de lucht. Meteen liet ik mijzelf die stilte in zakken, want voordat je het weet is zoiets alweer voorbij. Ik bedoel: nog voordat het kind, de schreeuw, de auto zich liet horen, was ik mijn stiltegebiedjes ingegleden. Onder mijn oren zitten die. In de ruimte boven mijn schouders. Als ik daar luister, is er rust. Het is er roerloos en vol. Vol met wat? Met diepte, met belofte, met kweetniet. Probeer maar eens. Gewoon je aandacht verzamelen onder je oren en in die ruimte gaan zitten. Stilte. De buitenwereld is er wel, maar jij vertoeft in een veld dat onder de geluiden ligt. Weids is het er, en alles is er verbonden met alles; ziel, essentie, magie…
Niet?
Gossie, dat heb ík weer… Ik weet nog goed dat ik – toen ik dit veld vol belofte pas hervonden had – kon horen wat het gras vertelde, de wind zong, de bijen riepen… En dat ik kort daarna langs een drukke verkeersweg peddelde en het lawaai met gemak buiten me wist te houden. Reuze handig, een stelletje stilteoren aan je kop.
Tussen roepende kinderstemmen, het knarsen van fietsen en het ruisen van auto’s rijd ik met stille oren open naar het ziekenhuis. Ik moet er zijn voor een akelig onderzoekje vanwege een lastige kwaal, maar lichtvoetig vanwege mijn hervonden aansluiting op het veld van tover en troost stap ik door de lange lange gang die me naar de juiste afdeling leidt. En dan, tussen alle routebordjes, passerende zieken en rijdende infuuszakken door lees ik:
Welkom
Stilte
Ziel
Ruimte
Dù-hù.
Nee, echt, dat stond er. Ik swéér je.
Tuurlijk, dit was het bordje van het stiltecentrum annex gebedsruimte, ludiek vormgegeven. Maar voor mij als stadse sjamaan was het zonneklaar op deze grijze dag: magie is overal.